Een prachtwijk moest het worden! Den Haag breidde uit en vooral oud-Indiëgasten waren een belangrijke doelgroep voor de nieuwe wijk die gebouwd zou worden op het duingebied dat oorspronkelijk in eigendom was van prinses Sophie, de dochter van koning Willem II en Anna Paulowna die door haar huwelijk de titel Groothertogin van Saksen-Weimar-Eisenach verkreeg. Daadwerkelijk woonde ze in Weimar en was ze regentes over het gebied tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 toen haar echtgenoot Carel Alexander bij de troepen verbleef.
Op 3 november 1891 keurde de gemeenteraad van Den Haag een plan voor de nieuwe wijk Duinoord goed, dat ingediend was door de bankier Daniël Scheurleer. Scheurleer was ook aanwezig toen op 5 januari 1892 Baron d’Yvoy van Mijdrecht, intendant der domeinen die zelf op Zorgvliet – nu de ambtswoning van de Nederlandse premier – woonde, namens prinses Sophie, grote stukken grond aan de toen net opgerichte NV Haagsche Bouwgrond Maatschappij Duinoord verkocht, in totaal ruim 31 hectare voor 572.246 gulden.
In de loop van de jaren 90 van de 19e eeuw konden architecten voor de diverse percelen hun plannen indienen. De ontwerpen betroffen meestal een stel aan elkaar grenzende huizen. Op de onderstaande afbeelding staan de bouwtekeningen voor de panden op de hoek van de Hollanderstraat en de Sweelinckstraat. De architect en opdrachtgever was Jacob van Vliet, een dertigjarige bouwkundige die het perceel in juni 1899 van de Haagsche Bouwgrond Maatschappij Duinoord kocht en in mei 1900 zijn plannen voor de bouw van twee herenhuizen en twee winkelpanden voorlegde. Aan de diverse ornamenten kan je ook nu nog zien dat de panden deel zijn van hetzelfde ontwerp.
Ik woon zelf op de 2e Sweelinckstraat 99, het huis dat uniek is vanwege de mooie siersteentjes. Ik wist dat het pand voor de oorlog lange tijd een kunsthandel geweest was, en ik vroeg me af of dat deel was van het oorspronkelijke plan voor de bouw van het huis, en of de kunsthandel er ook in de oorlog nog zat. Het antwoord op beide vragen blijkt ‘nee’ te zijn.
Het pand werd verbouwd: de voorkant werd van sierstenen voorzien en aan de rechterkant werd in de benedenverdieping een winkeldeur gemaakt. Zoals de Wereldkroniek in juni 1910 over de nieuwe galerie schreef: “Het aardig, degelijk geveltje doet direct iets goeds vermoeden”, en inderdaad “het koopwaar is goed in den kunsthandel ‘The Hague’. In een opeenvolging van drie keurige, klaar diffuus belichte zaaltjes vindt men hier een schat van moderne meesters.” Schilderijen waren er te vinden van onder anderen Willem Rip, Morgenstjerne Munthe, Jan Leurs, Evert Moll, P. van Kregten, mw. Van Waning-Stevels, Jan Knikker en Frans Helfferich. Behalve met de Wereldkroniek had Van Vliet ook goede relaties met Het Vaderland en Land en Volk, en in kranten en tijdschriften zoals De Nieuwe Courant kondigde hij regelmatig tentoonstellingen aan. In september 1910 liet hij in Het Vaderland aankondigen dat er elektrisch licht aangebracht was, de lampen van een nieuwe bekleding waren voorzien en dat meer schilderijen tentoongesteld konden worden die voor een schappelijke prijs aangeboden werden. Voor grote tentoonstellingen vroeg Van Vliet een toegangsprijs (van 25 ct), zo ook in maart 1912 waar behalve van bovengenoemden ook doeken van o.a. David Bles, Anton Mauve, Willem Maris, Henriëtte Ronner, Willy Sluiter, Mw. S. Mesdag-van Houten en Jan Toorop hingen. Langzaam lijkt het evenwel bergafwaarts te zijn gegaan met de galerie. In februari en maart 1913 stond er een annonce in Het Vaderland dat een huis annex verzameling kunstwerken te koop aangeboden werd (“bijvoorbeeld als museum voor moderne kunst aan te houden”).
Maar met de verkoop van het huis vlotte het niet direct. Pas in juni 1916 verkoopt Van Vliet het pand, onder- en bovenhuis, aan de 26-jarige kunsthandelaar Hendrik Bos, die de galerie al eerder was gaan runnen, althans al voordat de koop rond was kondigen kranten en tijdschriften herhaaldelijk aan dat Kunsthandel H. Bos werken van – jawel – Jacques van Vliet ‘voor het raam’ exposeert zoals de schilderijen ‘Grotta Azura’ en ‘Scheveningen’.
De zaken gaan goed. In de loop van de jaren twintig heeft Bos ook een zaak in de Frederik Hendrikstraat waar hij in 1926 een tentoonstelling organiseert van het werk van Anton Pieck. Een paar jaar later geeft hij een boek uit met het werk van Pieck. In de jaren dertig komen er ook zaken op het Noordeinde en de Laan van Meerdervoort bij. Uit een advertentie in Het Vaderland van 1939 blijkt dat Bos zaken heeft op de Frederik Hendrikstraat 116, Laan van Meerdervoort 286, Noordeinde 144a en Tweede Sweelinckstraat 97a. 97a! Is dat niet een vergissing? Nee, Bos blijkt in 1931 het buurhuis gekocht te hebben, eveneens deel van het door Van Vliet gebouwde blok, en dat gesplitst te hebben. Dat wordt een deel van het Bosse kunstimperium en daar blijft hij ook wonen tot hij in 1967 overlijdt. 99 houdt rond 1931 op een galerie te zijn, al blijft het pand nog tot 1979 in de familie.
Precies een eeuw nadat het pand gebouwd is wordt de winkeldeur op 99 weer vervangen door een raam.
Piet de Klerk